Where are we now?


Travelogue

 

Een reis door Zuidoost-Europa


Hoe zit het daar nu eigenlijk? Dat vroeg ik me af telkens ik als fotograaf tussen 2007 en 2017 naar Zuidoost-Europa reisde, nieuwsgierig naar een regio waarvan ik de geschiedenis nauwelijks kende en waarover na de val van de communistische regimes, de desintegratie van Joegoslavië en de oorlogen in Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Kosovo vrij weinig bericht wordt.

In een aantal reisverslagen heb ik ontmoetingen en gesprekken, impressies, bedenkingen, achtergrondinformatie en politieke ontwikkelingen opgetekend. 

Grenzen zijn er relatief en vallen niet samen met de etnische en religieuze achtergrond van de bewoners. In zijn boek "De Balkan - van burenruzie tot burgeroorlog" stelt Raymond Detrez dat tijdens de Byzantijnse en Ottomaanse periode het een multilinguïstische regio was waar mensen soms elkaars taal overnamen, een verzameling van kleine feodale staten met een etnisch zeer diverse samenstelling.

Het reliëf is determinerend. De bergen zijn steeds een toevluchtsoord geweest voor mensen op de vlucht voor invasies en vervolging. Als de Donau naar het zuiden zou stromen en in de Adriatische of Egeïsche Zee zou uitmonden, dan zou de regio zich anders hebben ontwikkeld en toegankelijker zijn. Dubrovnik aan de Adriatische Zee heeft dan ook meer gemeen met Venetië dan met Belgrado. 

Bewoners uit de vlaktes en steden verschillen aanzienlijk in mentaliteit met landgenoten uit de bergen. In het boek “De stilte is een geluid, een reis door Bosnië” van Juli Zeh vertelt een Bosniër dat de oorlog ook een conflict was tussen stad en platteland, iets wat het Westen nooit begrepen heeft.

De boeken van Raymond Detrez en Mark Mazower, de websites Balkaninsight.com, Balkaneu.com, Wikipedia, Mo'magazine, De Standaard, De Morgen, Knack, VRTNWS en vrienden die ik tijdens mijn reizen gemaakt heb zijn een bron van informatie.

 

Roemenië / Bulgarije (2007/2009)

De weg tussen Borlești en Tazlău, een klein dorp in de Roemeense regio Moldavië, is deels verhard. In de hoofdstraat staan mooie houten huizen met onderhouden tuintjes. Oudjes met een hoofddoek zitten op een bank. Het lijkt alsof de tijd er stilstaat, maar dit is slechts schijn. Even verderop staat een luxewagen met Italiaanse nummerplaat. Van in een tuin achter een houten hek weerklinkt muziek. Ik neem een kijkje en word naar binnen uitgenodigd. Een man vertelt me in het Spaans dat een jong koppel uit het dorp trouwt. Ze wonen en werken echter in Italië. Hijzelf en zijn vrouw hebben enkele jaren in Spanje gewerkt. ’s Avonds op het trouwfeest vertelt zijn dochter me dat haar ouders hun kinderen al die tijd bij de grootouders hebben achtergelaten. Zij zou graag verder studeren, misschien ook in het buitenland.

Eén van de geestelijken in het orthodoxe klooster in Tazlău komt uit Oekraïne. Het klooster werd gesticht met de steun van Stefan De Grote, prins van Moldavië in de tweede helft van de 15de eeuw en één van de grote historische figuren in Roemenië. Na de zondagsmis word ik aangesproken door enkele gelovigen en worden zoete koeken uitgedeeld. Wanneer ik amper een week later het dorp verlaat, is de weg geasfalteerd. In het dorp is geen bank of geldautomaat, maar ik vraag me af wanneer die er komt.

De regio Maramureș ligt deels in het noorden van Roemenië en deels in het zuidwesten van Oekraïne. In Botiza, een dorpje in de Roemeense Karpaten, neemt religie een centrale plaats in het leven in. Op zaterdag is er in de orthodoxe kerk een viering ter nagedachtenis van de doden en op zondag is er de hoogmis, ook bij de katholieke gelovigen. Nadien wordt er gepraat en gedronken en krijgen de kinderen een ijsje. Ik maak er kennis met drie broers die een viering bijwonen ter nagedachtenis van hun grootmoeder. In de zomermaanden trekken ze naar Parijs om er in de bouw te werken.

Na de zaterdagmis word ik uitgenodigd op een feest, ruptul sterpelor waar het begin van de lente wordt gevierd. Herders verzamelen hun schapen uit de heuvels en de eigenaar van het dier dat het meeste melk geeft, wordt tot winnaar uitgeroepen. Struiken worden afgehakt en in de grond geplant en dienen als parasol en windbreker. Er heerst hier nog steeds een hecht gemeenschapsgevoel en eten, drank en muziek worden gedeeld. Maar tradities staan onder druk. Ook in dorpen heeft de man-met-de-synthesizer zijn intrede gedaan op bruiloften en moeten orkestjes hiervoor wijken. Auto's verdringen paard en kar. Satellietschotels ontsieren traditionele houten huizen en verstoren de architecturale eenheid van deze dorpen. Er worden bijna geen houten huizen of kerken meer gebouwd, stenen getuigen van een andere, nieuwe tijd. Jongeren proberen het dorp te ontvluchten. Na hun studies of het vinden van werk in de stad keren weinigen terug en wie het zich kan veroorloven heeft toegang tot alle luxegoederen en technologische snufjes.

Op de hoofdweg in Săcel, een vijfentwintigtal kilometer daarvandaan, lopen enkele mannen met kaarsen en vaandels; bij het huis verderop staan enkele vrouwen te wachten. De mannen lopen het erf op waar een begrafenis plaatsvindt. Ik vraag of ik foto’s mag nemen en men vindt het geen probleem. Vanuit het huis weerklinken sacrale gezangen en na een tijdje wordt de lijkkist naar buiten gedragen, vergezeld van de naaste familie en de geestelijken. Mannen en vrouwen zetten zich op het binnenplein apart rond de lijkkist, die centraal opgesteld is. Brood wordt uitgedeeld en het zingen gaat verder. Na een tijdje wordt de lijkkist opzij gezet en worden tafels en stoelen opgesteld voor de maaltijd. Ik word naar binnen uitgenodigd en krijg een plaats op de eerste rij. Soep en brood worden opgediend en de tuica, de plaatselijke likeur op basis van fruit, vloeit rijkelijk. Er wordt gelachen, gezongen en gerouwd. Het lijkt of de dood hier nog echt deel uitmaakt van het leven. Na enkele uren laden mannen de kist op een kar en gaat het richting kerkhof. Af en toe stopt de stoet voor een huis en bewoners groeten de overledene voor de laatste maal. Een jonge gast met vaandel, die op kop van de rouwstoet loopt, telefoneert ondertussen ongegeneerd met zijn mobieltje. Niemand lijkt hier aanstoot aan te nemen. Op het kerkhof gaat het zingen door, mensen omhelzen elkaar en te slotte wordt de kist in het graf gelaten.

Amper een uur later krijg ik een lift van een jonge macho in zijn sportbolide. Met veel te hoge snelheid scheurt hij over de weg. Uit de luidsprekers schalt luide beatmuziek. Hij dropt me in Șieu, aan de weg naar Botiza, waar een andere jongeman me in het Frans vraagt waar ik vandaan kom. Wanneer ik zeg dat ik uit België afkomstig ben, vraagt hij me tot mijn stomme verbazing- met Hollandse tongval of ik Nederlands spreek. Hij vertelt dat hijzelf en enkele tientallen anderen uit het dorp gedurende enkele maanden per jaar in de aardbeienteelt in Zundert werken. De rest van het jaar brengt hij werkloos door in zijn dorp. 

Op de weg tussen Moldoveneşti en Remetea ten zuiden van de stad Cluj Napoca krijg ik een lift van een jongeman in zijn gammele Dacia. Hij doet internationaal transport van en naar West-Europese wagenfabrieken, zoals Volkswagen in Vorst, Brussel. Thuis zie ik de fabriek vanuit mijn slaapkamerraam en ik bedenk dat de wereld echt wel klein is geworden. En net als in Brussel zijn er in Remetea tweetalige opschriften. De meerderheid van de mensen spreekt er Hongaars. We raken gezellig aan de praat en prompt nodigt hij me uit om thuis iets te drinken waar ik kennis maak met zijn moeder. De ritten van de zoon en de verkoop van West-Europese tweedehandswagens dikken haar pensioentje wat aan. Hij hoopt zo snel mogelijk naar Spanje te mogen rijden, waar hij een liefje heeft en hij zich uitleeft in discotheken. Ook in dit dorpje valt er voor jonge mensen weinig te beleven.

Wanneer je vanuit Giurgiu de Donau oversteekt naar Ruse in Bulgarije, kom je in een andere wereld terecht. Het Cyrillische schrift getuigt van andere wortels. Men noemt Ruse ook wel eens Klein Wenen, vanwege de neo-barokke en neo-rococo architectuur. ’s Avonds flaneren mensen langs de oevers van de rivier en een enkeling waagt het zelfs te zwemmen. 

Op een zaterdagavond op het einde van mei wordt het centrale plein overrompeld door jonge mannen en vrouwen die “abitur”, het einde van de middelbareschooltijd en de stap naar volwassenheid vieren. Iedereen op zijn paasbest en iedereen gewapend met een scheidsrechtersfluitje. Een generatie jonge mensen, opgegroeid zonder ijzeren gordijn, in verbinding met de hele wereld. Hun ouders moesten op hun hoede zijn voor wat ze zeiden en lazen, iets wat deze internet- en Facebook-generatie niet kent.

In Boekarest camoufleren reuzegrote reclameaffiches de renovatiewerken aan gebouwen op het Piața Unirii, het Plein van de Eenheid. Wie hier tijdens het interbellum rondwandelde, waande zich in Parijs. Onder het regime van Nicolae Ceausescu werden hele wijken verminkt en platgegooid, kerken en synagogen werden vernield om plaats te maken voor luxeappartementen voor de nomenclatura en voor het megalomane cultuurpaleis. Het volk moest verkassen naar grauwe appartementsblokken waar geen plaats was voor huisdieren. De vele en soms agressieve zwerfhonden in de stad -tellingen spreken tot vijftigduizend- getuigen hier nog steeds van. 

Het plein en de omliggende lanen hebben sindsdien een metamorfose ondergaan en schreeuwen een nieuwe boodschap uit: consumeren!


 

KOSOVO (2012)

Het eerste wat me opvalt bij aankomst in de luchthaven van Pristina is dat er meer Albanese vlaggen hangen dan Kosovaarse. Ook rond het graf van Ibrahim Rugova in de hoofdstad Pristina, een schrijver die zich jarenlang inzette voor de onafhankelijkheid van Kosovo, wapperen meer Albanese vlaggen. Kosovo is Albanees. Maar niet voor iedereen. 

In Joegoslavië was Kosovo geen aparte deelrepubliek maar maakte het integraal deel uit van de Servische deelrepubliek waarbinnen het een autonome status had, net zoals de Vojvodina in het noorden.

De nationale bibliotheek is het vreemdste gebouw dat ik ooit gezien heb en ik weet niet goed wat ik er van moet denken, maar mooi kan je het niet noemen. Tijdens de oorlog in Kosovo werd het als commando- en controlecentrum gebruikt door het Servische leger. In het centrum van de hoofdstad filmt een Kosovaarse televisieploeg een protestactie die de regering wil aansporen zich meer in te zetten voor de nog meer dan 1500 vermiste Albanese Kosovaren die zijn omgekomen in het conflict met Servië. Tot op heden worden er graven met oorlogsslachtoffers gevonden.

Aan het Byzantijnse klooster in Gračanica, een heiligdom voor de orthodoxe Serviërs, is er een trouwfeest aan de gang. Een Albanees-Kosovaarse gids die twee Filippijnse toeristen rondleidt, beklaagt zich over de Serviërs. Hij vertelt dat hij het klooster niet mag betreden en begrijpt niet dat de Serviërs zich naar Belgrado blijven oriënteren. “Het wordt tijd dat men begrijpt dat dit Kosovo is, en niet Servië.” Als ik hem vraag waarom er meer Albanese dan Kosovaarse vlaggen hangen, antwoordt hij: “Kosovo is Albanees”.

In Janjevo is meer dan de helft van de huizen verlaten. Ze behoorden tot Kroatische families, die door spanningen met de Albanezen naar Kroatië verhuisd zijn. Reeds generaties lang woonden er mensen van Kroatische afkomst in de regio. Vandaag zijn er nog luttele honderden. Aan de katholieke kerk praat ik met twee Franse soldaten van de KFOR-troepenmacht die er de zondagsmis hebben bijgewoond. “Het is niet onwaarschijnlijk dat alle families zullen wegtrekken. De huizen worden opgekocht door Albanezen en Roma”. Op de terugweg van Janjevo naar Gračanica krijg ik een lift van een Servische Kosovaar. We passeren een nieuwbouwwijk waar alleen Serviërs wonen en een nieuwe school waar uitsluitend Servische kinderen les volgen. 

De doorgedreven segregatie en het feit dat veel landen Kosovo niet erkennen, wijzen erop dat dit bevroren conflict nog niet meteen aan een oplossing toe is. Camp Bondsteel, de Amerikaanse militaire basis nabij Ferizaj wijst op het geopolitieke belang. De politieke situatie blijft onstabiel. Op 16 januari 2018, bijna 10 jaar na de onafhankelijkheid, wordt in de noordelijke stad Mitrovica de Servische politicus Oliver Ivanović vermoord. De gematigde politicus, die ook Albanees sprak, heeft zich gedurende vele jaren ingezet voor het vreedzaam samenleven van Serviërs en Albanezen en heeft meermaals gewaarschuwd voor nationalisme. Sinds de onafhankelijkheid is het in de verdeelde stad - het noorden wordt bewoond door Serviërs, het zuiden door Kosovaarse Albanezen - meermaals tot confrontaties gekomen.

De onafhankelijkheid is geen economisch succesverhaal. Meer dan 30% van de bevolking is werkloos en de perspectieven zijn niet rooskleurig. Enkel dankzij westerse financiële steun en geld dat door Kosovaren in het Westen naar hun familie wordt opgestuurd, is Kosovo levensvatbaar. Zoals overal in de regio tiert de corruptie hier welig. 

Van op de Çabrati-heuvel in Gjakova kijk ik uit over de stad en de Albanese Alpen. Er staat een verwaarloosd en afgesloten monument voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Verderop is er een kerkhof met strijders van het Kosovaarse Bevrijdingsleger, gesneuveld in de oorlog tegen de Serviërs in 1998-1999. Maar Kosovaarse Albanezen en Serviërs hebben niet altijd tegenover mekaar gestaan. In Landovica werd in 1963 een monument opgericht voor Boro Vukmirović en Ramiz Sadiki, twee partizanen met respectievelijk Servische en Albanese roots en beiden lid van het communistische verzet tegen de Italiaanse bezetter en collaborerende Albanezen. De twee vrienden werden opgepakt en geëxecuteerd. Na het einde van de recente oorlog in Kosovo werd dit monument afgebroken. In de plaats kwam een monument voor gesneuvelden van het Kosovaarse Bevrijdingsleger. In het stadspark van Pristina kwam er een klein gedenkteken met de bustes van de twee verzetslui. In 1999 werd de buste van Boro, de etnische Serviër, werd nadien verwijderd.

Op een fototentoonstelling in Prizren ontmoet ik drie jongeren. Ze vertellen hoe ze het conflict in Kosovo als een grote oorlog ervoeren. Godsdienst speelt geen rol van betekenis in hun leven, maar ze gaan soms wel naar de moskee. 

Vele mannen drinken raki en bier, sommigen eten varkensvlees. Moslimvrouwen die een hoofddoek dragen zie je bijna niet in Kosovo, ook niet in Albanië. In Noord-Macedonië ligt dat anders.

 
 

NOORD-MACEDONIË (2012)

Op het Macedoniëplein ten zuiden van de Vardar, de rivier die door de hoofdstad Skopje stroomt, staat een imposant beeld van Alexander de Grote op een steigerend paard. Op de noordelijke oever wordt er duchtig gebouwd aan een nieuw archeologisch museum, een nationaal theater, een museum van de Macedonische Strijd, een concertgebouw en een nieuw ministerie van Buitenlandse Zaken. Allemaal in classicistische stijl. Dit kadert in het door de overheid gesubsidieerde project “Skopje 2014”, dat het centrum van de hoofdstad een meer impressionante uitstraling wil geven. In het boek “Ex” van Peter Vermeersch noemt een Macedoniër het “de pornografie van het patriottisme”. Ik zou het zelf niet beter kunnen omschrijven, het is gewoon vulgair, een uiting van een nationalistisch gevoel waar niet iedereen in Macedonië gelukkig mee is. Zeker niet de Albanezen, die ongeveer 25% van de bevolking uitmaken. 

In Bitola bieden Eva en Kosta me een lift aan en vragen of ik mee wil naar het kerkhof, waar hun zoon begraven ligt. Hij is omgekomen in een auto-ongeval. Nadien trakteren ze me op een koffie. Kosta is Slavisch, Eva heeft Aramese roots en spreekt Macedonisch, Grieks, Italiaans, Frans, Engels en Roemeens. Ze begrijpt de bezwaren van Griekenland wat de naam Macedonië betreft. In de vierde eeuw voor Christus, ten tijde van Alexander De Grote, werd in Macedonië een lokaal Oud-Grieks gesproken. De Slaven, van wie vandaag vele Macedoniërs afkomstig zijn, vestigden zich er ongeveer duizend jaar later en de Slavische taal verspreidde er zich ook pas vanaf de zesde eeuw na Christus. “Macedonische nationalisten meten ons land een identiteit aan die de onze niet is. 'Nieuw-Macedonië' zou een betere naam zijn.” Ook het bouwproject in Skopje keurt ze af. Kosta beaamt en voegt eraan toe dat de Balkan een kruitvat is.

En ook de Grieken zit het duidelijk hoog. Reeds decennia bestaat er wrevel tussen Griekenland en Macedonië over het gebruik van de naam Macedonië voor de voormalige Joegoslavische deelstaat. In een interview op een Macedonisch commercieel televisiekanaal tijdens het Eurosongfestival in 2012 Zo vraagt een Griekse reporter tijdens het Eurosongfestival 2012 aan de Macedonische zangeres waarom Macedonië niet de naam Fyrom (Former Jugoslav Republic of Macedonia) gebruikt. De zangeres gaat niet op de vraag in en antwoordt dat ze van Griekenland en Griekse muziek houdt. De Griekse reporter zegt ten slotte dat Macedonië Grieks is. Om de relaties met Griekenland te verbeteren en de kansen tot een toetreding tot de NAVO en de Europese Unie te vergroten, overweegt Macedonië in 2017 de verwijdering van het standbeeld van Alexander De Grote in Skopje. Om dezelfde redenen lopen er ook gesprekken tussen de twee landen met betrekking tot de naam Macedonië en werd de naam van Skopje's luchthaven veranderd van Alexander De Grote naar Skopje International Airport. In juni 2018 komen Macedonië en Griekenland overeen dat Noord-Macedonië de nieuwe naam wordt van de voormalige Joegoslavische deelstaat. Als gevolg van het akkoord zal Griekenland de toetreding van Noord-Macedonië tot de Navo en de E.U. niet langer tegenhouden en zullen ook andere blokkades, zoals de toegang tot de Griekse haven Thessaloniki, worden opgeheven.

Ook over de Macedonische taal is er onenigheid, met name met Bulgarije, waar men het Macedonisch - dat nauw aansluit bij het Bulgaars - als een Bulgaars dialect beschouwt. Menig Bulgaar beschouwt de Macedoniërs als Bulgaren. Het huidige grondgebied van de Republiek Noord-Macedonië behoorde inderdaad zowel tot het Eerste Bulgaarse Rijk (681-1018 na Christus) als tot het Tweede (1185-1396). Maar toen Macedonië deel uitmaakte van Joegoslavië werden de inwoners zeer bewust gemaakt dat ze een eigen identiteit en taal hadden, los van de Bulgaarse.

Tussen de Slavische Macedoniërs en de Albanezen zijn er de afgelopen jaren verschillende gewelddadige conflicten geweest. In mei 2014 was er in Kumanovo een vuurgevecht tussen de politie en een gewapende groep die geïdentificeerd werd als het National Liberation Army. Aan beide zijden vielen tientallen doden en gewonden. Het vuurgevecht eindigde pas de dag nadien na tussenkomst van het leger. Zelfs na de veroordeling van 33 mensen, voornamelijk Albanese Kosovaren, twijfelden sommige mensen nog aan de officiële versie van de feiten. Zo ook Marko, een jonge Macedoniër die ik in 2017 in Griekenland ontmoette. Volgens hem werd de schietpartij uitgelokt door Macedonische nationalisten om de spanningen in stand te houden.

In Skopje lees ik op een muur het opschrift “Albanian zone”. Nogal wat Macedoniërs zijn bang dat de Albanezen uit Albanië, Kosovo, Montenegro en Macedonië in één land willen wonen. Ook de medewerkers van het CDRIM in Skopje, een organisatie die zich inzet voor de Roma gemeenschap, zijn bang voor een groot Albanië. Hoewel deze Roma zoals de meeste Albanezen moslim zijn, beschouwen ze zich in de eerste plaats als Macedoniërs. Ze hopen dat Macedonië kan toetreden tot de NAVO, wat hun veiligheid zou bieden. Het aantal Roma In Macedonië wordt geschat tussen de 35.000 en 40.000. Een honderdtal studeert aan de universiteit. Twee jonge vrouwen, die naast hun studies ook als vrijwilliger werken voor het CDRIM, vertellen me dat de Romagemeenschap een heel patriarchale samenleving is. Vroeger huwden Roma rond hun dertiende, tegenwoordig wat later. Het CDRIM tracht de Roma ervan te overtuigen zich te laten inenten tegen ziektes. Enkele malen per week kunnen ze in het centrum ook een arts raadplegen. Sommigen overleven met het verzamelen van lege petflessen die ze nadien verkopen. 

Buiten het centrum van Skopje, onder een brug over de Vardar, leven verschillende families in optrekjes van karton en plastic. Vlakbij is er een voetbal- en basketveld waar jongeren zich ontspannen en op zondag joggen en fietsen inwoners uit Skopje achteloos langs de rivier en de kleine nederzetting. In Suto Orizari, een stadsdeel in het noorden van Skopje waar het CDRIM gevestigd is, leven de meeste Roma echter in vrij comfortabele huizen. Op straat klampt een jonge kerel me aan en vraagt me of ik Frans spreek en wat ik hier doe. Hij heeft in Straatsburg gewoond, maar werd uitgewezen. “Hoe het leven hier is? We hebben een dak boven ons hoofd, we hebben geen honger, maar dat is het zowat. Er is geen werk, er zijn amper voorzieningen, er zijn vooroordelen en racisme. Wij zijn geen prioriteit. Dus zitten we hier maar en knappen we soms klusjes op.”

In Vevčani, een twintigtal kilometer ten noorden van het Ohridmeer, is er een zangfeestje aan de gang achter de Sint-Nicolaaskerk. Zoran, de orthodoxe priester nodigt me uit. Er wordt gegeten, de rakija vloeit rijkelijk en er worden patriottische en nationalistische liederen gezongen. Af en toe krijgt Petr, de zanger en synthesizerspeler, geld toegestopt. Eén van de deelnemers draagt een T-shirt met het opschrift “Russian T-100 tank, best in the world”. Hij droomt van een groot Macedonisch-Servisch-Russisch Rijk en is, net als de meeste andere aanwezigen, aanhanger van de nationalistische partij VMRO. Vader Zoran nodigt me uit om de volgende dag “Spasovden”, het orthodoxe Hemelvaart, bij te wonen aan het monasterie van Sveti Spas. Het monasterie -eigenlijk is het een kleine kapel- bevindt zich op ongeveer een uur stappen van Vevčani, hoog op een bergflank. Inwoners brengen drank en eten mee en de barbecue draait overuren. De priester toont me een plastic leiding, die water aanvoert uit een bron die een tweetal kilometer verder ligt. Ze is op verschillende plaatsen doorprikt. “Gesaboteerd door moslims”, vertelt de geestelijke. “Ook zijn een zevental iconen verdwenen uit de kapel. Gestolen door moslims”, volgens Zoran. “Het zijn geen gemakkelijke mensen”. Op de terugweg naar het dorp word ik aangesproken door een souvenirverkoper. “Geloof niet te veel van wat de priester vertelt, hij zet mensen tegen mekaar op.”

Twee dagen later krijg ik een lift van Petr naar Struga, een stadje aan het Ohridmeer. Wanneer we het dorp Oktisi voorbij rijden, dat voornamelijk door Albanezen bewoond wordt, zegt Petr dat er veel problemen zijn met moslims: “hasj, marihuana, Al Qaeda”. Het water tussen bepaalde mensen is blijkbaar erg diep, zo diep als het Ohridmeer.

 
 

ALBANIË (2012)

Ik schat dat minstens 75% van alle auto’s die in Albanië rondrijden een Mercedes is. “De enige wagens die geschikt zijn voor ons wegennet”, vertelt een Albanees. Toen het land afgesloten was van de buitenwereld, reden er amper wagens. Er waren geen privé auto's, de straten waren leeg. In amper enkele jaren tijd is het straatbeeld echter ingrijpend veranderd. Tirana en andere steden kennen nu ook hun files. In Vlora worden oude troosteloze woonblokken afgebroken en vervangen door nieuwe, even uniform en inspiratieloos als de oude. Er zijn winkels en shoppingcentra, alles is te koop, maar slechts weinigen kunnen het zich veroorloven. En net als in Kosovo zie je in Albanië veel onafgewerkte gebouwen. Als de ruwbouw voltooid is, wordt er een pop aan de buitenkant gehangen als bescherming tegen het boze oog. Wanneer er weer voldoende geld is -vaak uit het buitenland- volgen de ramen, de vloer en het sanitair.

Toch is het leven voor de meeste Albanezen erop vooruitgegaan. Tijdens het regime van Enver Hoxha moest men vooral werken en gehoorzamen. Je wist niet of je je buren kon vertrouwen. Mensen mochten niet zonder toestemming van de ene naar de andere stad verhuizen. Je kwam het land niet binnen of buiten, tenzij illegaal. Of op uitnodiging van de communistische partij. 

Om het land te beschermen tegen indringers of een invasie liet Enver Hoxha ongeveer 175.000 bunkers bouwen. Overal in het landschap en zelfs in het centrum van steden duiken deze pillendozen op. Aangezien het verwijderen ervan een massa geld en tijd zou kosten, worden sommige nu als stal of opslagplaats gebruikt. Of om afval in te dumpen. Het lijkt erop dat deze bunkers nog lang een getuige van het verleden zullen zijn.

Nadat de banden met Joegoslavië en nadien de Sovjet-Unie werden verbroken, wordt China de bevoorrechte partner van Albanië. Na de dood van Mao in 1976 en de daaropvolgende politieke koersverandering in China, belandt Albanië in een isolement. De staalfabriek aan de rand van Elbasan, gebouwd door de Chinezen, ligt er voor een groot deel verlaten bij. Na de ineenstorting van het communistische regime verliezen vele arbeiders hun job, wat de emigratiegolven van de jaren negentig in de hand werkt.

In een café in Tirana maak ik een praatje met Tritan. “Mannen mochten geen lang haar dragen en vrouwen moesten hun knieën bedekken. Ofwel moest je studeren, ofwel werken. Werkloosheid bestond niet.” Shpresa Dako, de cafébazin vertelt verder: “In naam van de vooruitgang besloot de partij op een bepaald moment dat het land margarine zou produceren. Boter werd plots als ouderwets beschouwd en mocht niet meer geproduceerd worden. Niemand begreep deze beslissing. Mensen mochten de melk van hun eigen koe niet meer tot boter verwerken en lustten de margarine niet”. Tritan nam ook deel aan een dubieus piramidespel. Als snel trok hij zich terug uit het spel en maakte zo nog wat winst. Maar de meeste deelnemers verloren hun geld, sommigen zelfs hun huis en hun spaargeld. Vervolgens braken er massale rellen uit. Winkels, wapenopslagplaatsen en overheidsgebouwen werden geplunderd. Er heerste chaos en wetteloosheid. Criminele bendes namen op bepaalde plaatsen het roer over. Ook de Griekse grensstreek met Albanië en delen van de Adriatische Zee werden door criminelen onveilig gemaakt. Na een eerste exodus in 1991 kaapten Albanezen in 1997 boten en verplichtten deze koers te zetten naar Italië. Begin jaren 2000 lanceerde de overheid een offensief en bracht het land weer onder controle. Tritan vertelt dat in Albanië een verhaal de ronde doet waarom het piramidespel is geïmplodeerd. Omdat het spel een enorm succes was - veel Albanezen dachten de kip met het gouden ei gevonden te hebben - had men meer geld nodig om het te financieren. Er werd een deal gesloten met Yasser Arafat om wapens te leveren aan de PLO. De wapens waren onder andere afkomstig van de wapen- en munitiefabrieken in Poliçan, die vanaf begin de jaren zestig tot halverwege de jaren tachtig een licentie hadden om kalasjnikovs te produceren. De PLO betaalde een voorschot en de wapens werden verscheept richting Palestina. Inlichtingendiensten hadden echter lucht gekregen van de transactie en het schip werd in de Middellandse Zee tot zinken gebracht. De resterende som werd niet betaald en vervolgens stortte het piramidespel in toen mensen hun geld begonnen op te vragen. Zelf heeft Tritan nogal zijn twijfels over dit verhaal, maar hij sluit het ook niet helemaal uit.

In Tirana Express, een ingerichte loods achter het station die door de stad ter beschikking wordt gesteld en waar filmvoorstellingen, tentoonstellingen en optredens georganiseerd worden, ontmoet ik Klejd. Hij vertelt dat eind jaren zeventig het de Albanezen begint te dagen dat het Westen toch niet zó des duivels is als het regime beweerde. Via de Joegoslavische en Italiaanse televisie kon men toch een beeld opvangen van de buitenwereld. Begin jaren tachtig begonnen mensen ondergronds Engelse literatuur te lezen en naar popmuziek te luisteren. Als je werd betrapt verdween je voor een tijdje in de gevangenis. 

Voor de ingang van Tirana Express stoppen twee geblindeerde wagens. De cultureel attaché van de Verenigde Staten komt een kijkje nemen of alles in orde is voor de voorstelling van de film “An inconvenient truth”, die georganiseerd wordt door de Amerikaanse ambassade. Blijkbaar willen de Amerikanen enkele inwoners van de jongste NAVO-lidstaad bewust maken van de gevaren van de opwarming van de aarde. In Tirana Express wordt ook het Balkan Beyond Borders Short Film Festival 2012 georganiseerd. Op de slotavond praat ik met jonge regisseurs uit verschillende landen uit de regio voor wie de etnische en religieuze achtergrond geen rol van betekenis speelt, maar die zich verbonden voelen door hun liefde voor film en kunst.

In de kuststad Dürres ontmoet ik Bledi en zijn vriend, twee twintigers. Tot midden jaren negentig stonden er bijna geen gebouwen aan de kust in Dürres. Nu is het volgebouwd met appartementen en hotels. Het afvalwater wordt eenvoudig weg in zee geloosd. Veel appartementen blijven onverkocht en buiten het seizoen raken de meeste hotelkamers niet verhuurd. Ook naar de bestemming van de bouwwerf aan het einde van de zeepier heeft Bledi het raden. “Misschien wordt het een discotheek of een hotel”. De bouwwerken zitten in de eindfase, het blijft wachten op een koper. Bledi beweert dat de burgemeester en zijn familie hiervoor verantwoordelijk zijn. Hij noemt ze de cosa nostra. Zijn vriend droomt van Miami. Hij heeft een neef in Brussel die twee prostituees onder zijn hoede heeft en die ook in wapens handelt. Uzi en pussy. Bledi houdt niet van de Albanezen uit de bergen. “Ze zakken naar de kust af en brengen hun gewoontes mee”. Ook in Kükes, een stadje in de bergen in het noorden van Albanië, uiten jongeren hun ongenoegen over de mensen uit de bergen. “Kükes is ’s nachts niet veilig, de mensen uit de bergen zijn dieven.”

In hotel Nais in Dürres zitten enkele Amerikanen aan het ontbijt met de bijbel op tafel. Bekeringsdrift is van alle tijden. Begin jaren negentig waren nogal wat Jehova’s op pad in Albanië. In mijn hostel in Tirana logeert een Amerikaan die met een project de levensstandaard van Albanezen probeert te verbeteren. Met God als getuige. En de nieuwe moskee is Dürres is gefinancierd door een prins uit het Midden-Oosten. De oproep tot het gebed wordt door de meeste mensen genegeerd. Een jong koppeltje - hij met Slipknot t-shirt, zij kortgerokt - lopen ongeïnteresseerd voorbij. Gemengde huwelijken tussen Christenen en Moslims zijn geen uitzondering in Albanië, een voortvloeisel van de atheïstische campagne die Enver Hoxha eind jaren zestig lanceerde. Orthodoxe moslims zijn nog steeds een uitzondering, maar het heeft er alle schijn van dat God weer zijn intrede gedaan heeft in dit voormalige atheïstische land.

“Hoe sneller ik hier weg kan, hoe beter. Er is geen werk hier in Poliçan.” Lisjan, een twintiger die vlot Engels spreekt, leidt me rond in de stad, zo'n twintig kilometer ten zuiden van Berat. Het centrum ligt er netjes en geordend bij, een groter verschil met Bajram Curri of Kükes in het noorden kan er haast niet zijn. Een gewapende soldaat maakt ons duidelijk dat in de fabriek aan de rand van de stad nog steeds wapens en munitie vervaardigd worden. Lisjan vraagt me of ik hem geen job in België kan bezorgen. “Ook illegaal werk?”, vraag ik. “Om het even wat. Beter dan hier elke dag rond te hangen met dezelfde mensen, zonder toekomstperspectief.” 

Dhermi zou één van de meest charmante kustplaatsen en stranden van het land zijn. Hoewel een klein stukje strand zo omschreven kan worden, is dit toch betrekkelijk relatief. Veel onafgewerkte gebouwen staan te verkommeren en enkele worden gekraakt, nieuwe gebouwen rijzen als paddenstoelen uit de grond. Er slingert ook redelijk wat afval rond. Een man is aan het zonnen naast een autobatterij.

Dimos, een Macedoniër die ook de Bulgaarse nationaliteit heeft, is er op vakantie met zijn Russische vrouw. Ze wonen in de Russische stad Perm in de Oeral, waar zij advocate is. Hij heeft in Italië, Groot-Brittannië en Nederland gewoond en spreekt naast Macedonisch ook Bulgaars, Albanees, Turks, Grieks, Russisch, Engels en een aardig mondje Nederlands. Bij onze noorderburen zat hij in de wiet business. Om de twee à drie maanden oogstte hij naar eigen zeggen ongeveer voor 100.000 euro. Justitie in Nederland vindt hij een lachertje, in tegenstelling tot in Italië, waar hij een tijdje heeft in de gevangenis doorbracht. Dimos vindt dat democratie niet werkt op de Balkan en stelt dat een sterk regime, zoals dat van Poetin in Rusland, de oplossing is. Iemand die de verschillen overstijgt en de kop indrukt. “Wie niet luisteren wil, de bak in”. Hij vindt het ook jammer dat Stalin en niet Hitler de oorlog gewonnen heeft. Iedereen gelijk, aldus Dimos. Hij heeft ook een probleem met de moslims in Macedonië die, in tegenstelling tot de moslims in Albanië, een hoofddoek dragen. Toen hij in Brussel was, had hij de indruk in Teheran te zijn. Hij verwijst naar Enver Hoxha die alle inwoners van Albanië, zowel moslims, christenen als orthodoxen, bijbracht dat ze in de eerste plaats Albanezen zijn. 

De meeste Albanezen willen het verleden vergeten. Verscholen achter het staatsmuseum in Tirana staan de verwijderde standbeelden van Lenin en Stalin. In Kükes in het noorden van Albanië ligt aan de rand van de stad een afgesloten, wat verwaarloosd kerkhof met graven van gesneuvelde communistische strijders uit de Tweede Wereldoorlog.

 
 

BULGARIJE (2014)

Op 9 mei is er in Sofia een herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog. Aan het monument voor het Russische Leger liggen kransen met dankbetuigingen uit Bulgarije, Armenië, Kazachstan en Oekraïne. Een Bulgaarse vrouw, wiens vader tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Russische Leger vocht, brengt ook hulde. Plamen, een Bulgaar die er foto's maakt, heeft respect voor het Russische leger, maar niet voor hun leiders. Hij vertelt dat de houding van de Verenigde Staten ten opzichte van de oorlog in Oekraïne niet door iedereen in Bulgarije op prijs wordt gesteld. Ventsislav Ivanov, een Rus die in Sofia woont, bezoekt met zijn dochter het monument. “Russen houden niet van communisme en Jeltsin”. De naam Jeltsin blijkt als een rode lap op een stier te werken bij een oudere Russische dame. “Jeltsin is een pederast en alcoholicus”. Ook vindt ze de jongeren die op en rond het monument rondhangen, skaten en alcohol drinken een schande. Enkele weken later heeft iemand in rode verf het woord “Maidan” op het monument geschreven, verwijzend naar de opstand op het gelijknamige plein in Kiev, Oekraïne.

Een deel van de Bulgaren– maar ook inwoners uit Macedonië, Montenegro en Servië- voelen zich nauw verbonden met Rusland. De taal en het orthodoxe geloof spelen hierin een rol, maar ook het feit dat Rusland in 1877-78 tijdens de Turks-Russische oorlog de Ottomanen uit Bulgarije verdreven heeft. De Alexander Nevski kathedraal in Sofia, genoemd naar een Russische grootvorst uit de dertiende eeuw die aanzien wordt als één van de stichters van Rusland, werd gebouwd ter nagedachtenis van de meer dan tienduizend Russische soldaten die gesneuveld zijn in de slag om de strategisch belangrijke Shipka pas. Ook tijdens de Sovjetperiode is Bulgarije een trouwe leerling van Moskou geweest. 

Wanneer ik in Burgas langs het English Cultural House wandel, zie ik de Bulgaarse en de Russische vlag wapperen. Van de Union Jack of de Stars and Stripes is geen spoor te bekennen.

De Ulitsa Vitosha, de voetgangerszone in het centrum van Sofia, is het toneel van een urban hip hop performance met live drum door jongeren. Wat verderop schalt er luide marsmuziek uit een raam op de eerste verdieping. Een auditieve botsing tussen twee werelden.

In Shipka baten Ivan en zijn vrouw baten een hotel uit. 's Avonds zingt en speelt hij soms gitaar voor de gasten. Hij heeft enkele Bulgaarse Beatles platen, “Beatles love songs”. Zoals de titel laat vermoeden met enkel liefdesliedjes. Ook in het communistische Bulgarije waren ze populair. In de jaren tachtig hebben Ivan en zijn vrouw als muzikanten in Noorwegen gewerkt. Voor hun afreis moesten ze zich ieder apart aanbieden op het politiecommissariaat. Ze zouden in het oog gehouden worden en mochten niets negatiefs over Bulgarije vertellen. Er werd hen ook op het hart gedrukt elkaar niet te vertellen over hun gesprek met de politie.

Niet ver van Shipka ligt Buzludzha, een berg die zich ongeveer in het geografische midden van Bulgarije bevindt. Op de top van de berg werd in 1981 een congrescentrum in de vorm van een UFO ingehuldigd, ter nagedachtenis van de oprichting van de Bulgaarse socialistische beweging in 1891. Het was ook een uiting van macht van de - toen nog - onaantastbare communistische partij naar het Westen en Turkije toe. Na de val van het communisme in 1989 werd het gebouw volledig geplunderd, alles met enige waarde zoals het koperen dak, het sanitair, de douches en de leidingen zijn volledig verdwenen. Niemand bekommert zich nog om het monument. Boven de ingang prijkt een graffiti “forget your past”. 

Men worstelt hier nog steeds met het communistische verleden. Maar een deel van de Slavische bevolking minimaliseert of demoniseert ook het Ottomaanse verleden. Dat ondervonden de Bulgaarse Turken en Pomaken, Bulgaren die zich tijdens de Ottomaanse periode tot de Islam bekeerden. Tot begin jaren zeventig hadden deze minderheden in Bulgarije eigen culturele instellingen, onderwijs in de Turkse taal en een Turkse krant. Het onderwijs in het Turks werd afgeschaft en islamitische gebouwen werden onteigend en afgebroken. De "Bulgariseringscampagne" van partijleider Zjivkov schakelde in 1984 en '85 nog een versnelling hoger. De Turken en Pomaken werden verplicht - soms onder bedreiging van vuurwapens - hun Turkse of islamitische naam in te ruilen voor een Bulgaarse of christelijke naam, zo niet kregen ze geen medische zorg of onderwijs. Er kwam een verbod op het spreken van de Turkse taal en het dragen van Turkse klederdracht. Eén van de motieven van deze "herdoping" was het streven naar een homogene etnische staat. De overheid wakkerde de haat aan door de Ottomaanse periode en de Turken des duivels te bestempelen. In mei 1989 kwam het tot Turkse massabetogingen. In enkele gebieden werd de staat van beleg afgekondigd, leger en politie openden het vuur. Er volgde een exodus van 350. 000 Turken naar Turkije wat leidde tot een tekort aan arbeidskrachten. Bulgaarse bedienden moesten in fabrieken en op het land gaan werken. In de zomer van 1989 liepen de anti-Turkse gevoelens nog hoger op. Wie het opnam voor zijn landgenoten, werd in diskrediet gebracht. Op 10 november 1989 kwam er een einde aan het communistische regime. Betogingen en tegenbetogingen volgden elkaar op. Tijdens een massabetoging op 7 januari 1990 scandeerden Bulgaren "Bulgarije voor de Bulgaren, één land, één volk, één religie". Een week later aanvaardde het parlement een voorstel tot herstel van de nationale en religieuze rechten van de Turken, het recht op zelfgekozen namen en het gebruik van de Turkse taal. En er volgde een ondubbelzinnige veroordeling van de minderhedenpolitiek van Zjivkov. Een herstel van het Turkse onderwijs kwam er echter niet. Ten gevolge van de slechte opvang en de economische situatie in Turkije keerden vele Turken terug naar Bulgarije.

Mogilitsa is een klein dorp in het Rodopegebergte nabij Griekenland, ik logeer er bij Üksel en Emin. De moeder van Emin woont vlakbij. Op de tafel in haar bescheiden huisje ligt een kleine koran. Ze heeft enkele koeien die een label aan het oor dragen. Ook in dit dorpje is de Europese Unie doorgedrongen. In het centrum van Mogilitsa hangen kieslijsten voor de nakende Europese verkiezingen. Er is zelfs een Brusselstraat, niet meer dan een aardeweg. In het kruidenierswinkeltje, dat ook een café is, wordt bier en sterke drank verkocht. De lokale MTV speelt Nirvana, videoclips met schaars geklede dames passeren de revue. Niemand lijkt er zich aan te storen, ook de oudere mannen niet. Veel jongeren komen er niet in het café, het dorp biedt hen amper perspectieven. Ook de zoon van Üksel en Emin wil er weg, hij studeert in Plovdiv. 

Aan de Zwarte Zeekust wordt alles in gereedheid gebracht voor het toeristisch seizoen. Er worden verfraaiingswerken uitgevoerd, strandbars openen hun deuren. Toerisme is een belangrijke bron van inkomsten en de zonnekloppers en fuifbeesten worden dan ook zo veel mogelijk op hun wenken bediend. Sunny Beach wordt in de zomermaanden overspoeld door voornamelijk jonge Europeanen uit Parijs tot Moskou op zoek naar sun, sea en sex. Maar ook hier zijn de neveneffecten van het massatoerisme zichtbaar. Hotels worden opgetrokken zonder vergunning, zelfs in beschermd natuurgebied. . De laatste ongerepte stranden moeten er aan geloven.

Even buiten Tsarevo en Sinemorets, uit het oog van de toeristen, zijn Roma nederzettingen. De meeste huizen zijn van hout, soms met wat bakstenen en bijna allemaal hebben ze een schotelantenne. Sommigen van deze Roma zijn afkomstig uit Centraal-Bulgarije en kwamen hierheen om in de bosbouw te werken. 

Op weg naar Kosti in het zuidoosten nabij de grens met Turkije, strand ik in Izgrev. Er wonen tussen 20 en 30 zielen. Aan de bushalte raak ik in gesprek met Georgi, die een mondje Duits en Frans spreekt. Hij vertelt over een reis van Hongarije naar Bulgarije die hij als jongeman in de jaren zeventig samen met zijn vriend en muzikant Plamen maakte. Onderweg kregen ze een lift van andere muzikanten in een bestelwagen. Het was de reis van zijn leven. Tegenwoordig leeft hij van een pensioentje van honderdzestig euro per maand. 

Na enkele uren krijg ik een lift van Ivan, die me dropt aan de weg naar Kosti. Er is een controlepost van de grenspolitie, die mijn identiteitskaart aan een grondige inspectie onderwerpt. Het dunbevolkte grensgebied tussen Bulgarije en Turkije is het terrein van smokkelaars en tevens een buitengrens van de EU. Tot 1913 maakte Kosti deel uit Griekenland. Het is één van de vele plaatsen in de regio die na een conflict aan een ander land werd toegewezen.

 
 

BOSNIË-HERZEGOVINA (2014)

Het luchthavengebouw van Tuzla is niet meer dan een grote loods, zonder enige drank- of eetgelegenheid en zonder bankautomaat. Er vliegen enkel lage-kostmaatschappijen op. De vlucht uit Eindhoven brengt Bosniërs, die tijdens of na de oorlog naar Nederland gevlucht zijn, naar hun vaderland.

In café Bunt (Opstand) ontmoet ik de theaterstudenten Drazen Pavlović en Feđa Zahirović. “Ik kan kiezen tussen kunst of godsdienst”, zegt Feđa. De volgende dag eten we een cevapi. “Bosnian first aid kit” noemt Feđa de snack, ideaal om de rakija van de avond voordien te neutraliseren. Enkele Roma kinderen komen bedelen. Op mijn vraag hoe hun situatie in Bosnië is antwoordt Feđa: ”schrijnend, niemand lijkt zich om hen te bekommeren. Het zijn ook wel speciale mensen. Ons bloed kookt op de Balkan, maar dat van de Roma vaporiseert.”

In de heuvels rond Tuzla spelen drie mannen backgammon in de tuin van een huis. Aan een gevel hangt het portret van Tito. Agan Ramić, een jongeman die in dezelfde straat woont, heeft Tito nooit meegemaakt, maar vindt hem de beste. Verderop in de straat heeft men een antenne neergeplant op een islamitisch kerkhof; schuin aan de overkant is een Joods kerkhof, omgeven door een ijzeren hek met prikkeldraad. Deze lugubere plek vraagt om een dringende onderhoudsbeurt.

Onder meer dankzij de inspanningen van de toenmalige burgemeester was Tuzla tijdens de oorlog in Bosnië één van de zeldzame plaatsen waar Serviërs, Kroaten en Bosniakken mekaar niet naar het leven stonden. Op 25 mei 1995 doodde een granaat, afgevuurd door het Bosnisch-Servische leger, 71 jonge mensen met verschillende etnische en religieuze achtergrond. De meesten waren tussen 18 en 25 jaar oud, allemaal burgers. De advocaten van de Bosnisch-Servische generaal Novak Djukić, die verantwoordelijk werd geacht voor het bevel tot het afvuren van de granaat, stellen dat “terroristen” hier voor verantwoordelijk waren. In 2014 werd hij door een Bosnische rechtbank in Sarajevo veroordeeld tot 20 jaar opsluiting. Hij heeft echter nog geen dag achter de tralies doorgebracht, omdat hij onder medische behandeling in Servië zou zijn.

In november 2017 wordt voor het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag, 25 jaar na de feiten, Ratko Mladic, leider van de Bosnisch-Servische troepen, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, onder meer voor de massamoord in Srebrenica. In december 2017 wordt Enes Jahić, een militaire medewerker op de Bosnische ambassade in Den Haag, gearresteerd. Samen met dertien andere Bosniakken wordt hij verdacht van wreedheden tegen Servische burgers in de omgeving van Konjić in 1992 en 1993. Na eerder te zijn vrijgesproken door het Joegoslaviëtribunaal wordt de Servische ultranationalist Vojislav Šešelj in april 2018 alsnog tot 10 jaar cel veroordeeld door het VN-tribunaal in Den Haag, dit voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Of de veroordelingen tot verzoening tussen de bevolkingsgroepen zullen leiden, is twijfelachtig. Slachtoffers worden nog steeds geconfronteerd met buren en dorpsgenoten die zich tijdens de oorlog schuldig hebben gemaakt aan moord en verkrachting. Regelmatig nog worden mensen in beschuldiging gesteld voor wreedheden tegen voormalige landgenoten.

Eén van de gevolgen van de oorlog is dat conservatieve moslimstrijders uit Noord-Afrika, de Kaukasus en het Midden-Oosten die meevochten met de Bosnische moslims, zich in Bosnië gevestigd hebben, onder andere in Gornja Maoča. Ook in de omgeving van Tuzla is er een kleine gemeenschap met salafisten. “Voor de oorlog zag je hier geen mannen met baarden en korte broek,” vertelt Feđa. “Sommige mensen zijn bang geworden, zeker toen in 2015 in de omgeving van Tuzla een IS-vlag wapperde . Uiteindelijk bleek het om een dronkemansgrap van enkele jongeren te gaan". Maar de overgrote meerderheid van de Bosniakken laat zich niet verleiden door een conservatieve interpretatie van de islam, voor hen is de sharia iets vreemds.

Feđa vertelt verder: “Ten gevolge van de hoge werkloosheid en het nationalistische discours van de politici kwamen twintigduizend mensen van de verschillende bevolkingsgroepen in het voorjaar van 2014 in opstand. In Tuzla werd een overheidsgebouw in brand gestoken. De meeste politici moesten aftreden, één politicus meende het echt en probeerde de etnische en religieuze tegenstellingen te overstijgen. Hij bleek echter niet geschikt te zijn voor de politiek. “Bijna alle politici zijn nationalisten die de spanningen in stand houden om aan de macht te kunnen blijven, velen hebben banden met de georganiseerde misdaad”, aldus Feđa. Na enkele dagen stopte het protest en was het business as usual.” 

In oktober 2014 zijn er verkiezingen. Inwoners uit de Bosnische Federatie kunnen niet stemmen op kandidaten uit de Servische Deelrepubliek, en omgekeerd. Net zoals in Kosovo is segregatie tussen de bevolkingsgroepen gemeengoed. Zo volgen Bosnisch-Kroatische kinderen in Jajce het leerprogramma uit Kroatië en leren ze dat Zagreb en niet Sarajevo hun hoofdstad is. Maar alvast in één school in Jajce hebben scholieren zich met succes verzet tegen etnische segregatie. In het centrum van de stad staat een gedenkteken voor Kroatisch-Bosnische oorlogsslachtoffers, de Kroatische vlag wappert naast de Bosnische, die echter een stuk kleiner uitvalt. 

In Banja Luka, de hoofdplaats van de Servische deelrepubliek, zie je bijna uitsluitend Servische vlaggen; Bosnische vaandels zie ik enkel aan de legerkazerne. Binnen de Servische deelrepubliek gaan stemmen op om zich af te scheiden van Bosnië-Herzegovina. Begin 2018 raakt bekend dat een separatistische paramilitaire eenheid, deels in de Servische onderwereld gerecruteerd, getraind wordt door Russen. Ook Bosnië is blijkbaar een speelveld van de geopolitiek. De verkiezingen in 2018 worden in de Servische deelrepubliek gewonnen door Milorad Dodik, een Servische nationalist die nauwe banden heeft met Vladimir Poetin. De houding van Dodik en de Servische nationalisten is een bedreiging voor de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina en kan het vredesakkoord van Dayton van 1995, dat een einde maakte aan de burgeroorlog, op de helling zetten.

Het viaduct dat in Sarajevo boven de centrale laan gebouwd wordt, loopt boven een kerkhof. Om geen graven te beschadigen werd het viaduct met helikopters neergelaten. De voorman van de werf beweert dat er tegen de bouw geen protest was. Aan de ingang van het kerkhof wachten drie mannen op een lijkwagen. "Natuurlijk was er amper protest”, zegt één van hen, “er liggen immers enkel katholieken begraven, die minder dan 10 procent van de bevolking uitmaken”. 

Na de oorlog zijn bijna alle Serviërs uit het centrum van Sarajevo weggetrokken en hebben zich gevestigd in het oosten van de stad, in de Servische deelrepubliek of in Servië. Bijna vier jaar lang werd de stad door meer dan tienduizend Bosnische Serviërs vanuit de omliggende heuvels belegerd. In het museum over misdaden tegen de menselijkheid bekijk ik “Miss Sarajevo”, een documentaire van Bill Carter over het beleg van de stad. Nadien rep ik mij naar een café, alleen zijn is even geen optie.

De skidisciplines van de olympische winterspelen van 1984 in Sarajevo vonden plaats in Bjelašnica, een berg ten zuidwesten van de stad. Het is nog steeds een skicentrum en de regio is populair bij wandelaars en mountainbikers. Langs de weg naar Umoljani waarschuwen borden nog steeds voor mijnen. 

De trein van Banja Luka naar Doboj heeft een aanzienlijke vertraging. Radoš, op weg naar Sarajevo, vertelt dat de trein aan de grens tussen Kroatië en Bosnië-Herzegovina meer dan anderhalf uur werd opgehouden omdat het paspoort van één van de passagiers niet in orde was. “Of de passagier niet uit de trein werd gezet?”, vraag ik. “Neen”, antwoordt Radoš, “de trein wachtte tot het probleem met het paspoort opgelost was”. 

Radoš heeft in Boston als kelner gewerkt, maar moest door een stommiteit naar huis terugkeren. Teruggaan naar de V.S. is moeilijk, als student zou het gemakkelijker zijn. Hij heeft economie gestudeerd, maar vindt geen werk. “Ik zou het niet erg vinden om vijftien uur per dag te werken, zolang ik maar betaald wordt.” Ook in Bosnië-Herzegovina is de economische situatie allerminst rooskleurig. En het oorlogsverleden is nog steeds heel aanwezig.

 
 

SERVIË / MONTENEGRO (2015)

Ik ontmoet Bojan in 2014 in een hotel in Banja Luka in Bosnië, waar hij tijdens het ontbijt de piano komt stemmen. We raken in gesprek en hij nodigt me uit hem het jaar erop te bezoeken in zijn vakantiehuisje in Bikić Do, niet ver van het stadje Šid in het noordwesten van Servië. Bojan is opgegroeid in Split, Kroatië, toen nog Joegoslavië. Wanneer de oorlog uitbrak in Kroatië vluchtte hij naar Belgrado in Servië, waar hij zich als student kon inschrijven. "In Kroatië kon je op elk moment van straat worden geplukt om ingelijfd te worden in het leger om tegen je landgenoten te vechten. Als je moedig genoeg was, kon je het zelfs tot generaal schoppen. Zowel in Servië als in Kroatië hing er een lugubere sfeer. Op een bepaald moment zag ik in Kroatië lege blikjes frisdrank met het opschrift "zuivere Kroatische lucht." Vanuit Šid in noordwest Servië, waar Bojan nu woont, werd Vukovar in Kroatië beschoten. Het stadje lag op de frontlijn, overal zag je mannen in uniform. Bojan vertelt verder: "Er werden wapens uitgedeeld aan de bevolking in het geval het Kroatische leger Servië zou binnenvallen, maar daar voor was het te zwak. Burgers die na de oorlog hun wapen niet inleverden, kregen echter problemen." Bojan vindt dat zowel Slobodan Milošević als Franjo Tudjman, de laatste president van de Kroatische deelstaat in Joegoslavië en eerste president van het onafhankelijke Kroatië, verantwoordelijk zijn voor de oorlog. In Šid loopt hij af en toe een oorlogsmisdadiger tegen het lijf. De man werd tot enkele jaren cel veroordeeld voor het neerschieten van geboeide burgers in Bosnië en baat nu een café uit. Bojan heeft zowel de Servische als Kroatische nationaliteit, na de oorlog kreeg hij zonder problemen een Kroatisch pasport. Om onbekende redenen zijn zus echter niet. Zijn grootmoeder werd in Kroatië in het toenmalige Joegoslavië geboren en verhuisde later naar Servië. Toen ze nog in Kroatië woonde, spaarde ze elke maand enkele euro's. Maar omdat ze nu in Servië begraven ligt, kunnen haar kinderen geen aanspraak maken op het geld. Bojan is van mening dat zowel de katholieke kerk in Kroatië als de orthodoxe in Servië het conflict mee op de spits gedreven hebben. "Ook nu blijven priesters haat prediken. Officieel en openlijk spreken ze verzoenende taal, maar ze zullen niet vergeven en vergeten. Decennia lange opgekropte haat wordt nog steeds doorgegeven van generatie op generatie."

Omdat Bojan voor enkele dagen naar Dubai moet -hij werkt er voor een pianobedrijf- krijg ik de sleutel van het appartement in Novi Sad dat hij voor zijn zoon gekocht heeft. Rade, de buurman, nodigt me uit om een glas rakija te drinken. Het is begin augustus en op de televisie zien we hoe Japanners en Amerikanen samen de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki herdenken. "En zeggen dat wij ons zelfs niet met de Kroaten kunnen verzoenen", zegt Rade. Zijn opmerking gaat door merg en been en ik maak me de bedenking dat de haat bij een deel van de bevolking wel eens een eeuwig rondwarend spook zou kunnen zijn. 

In een hostel in Belgrado raak ik aan de praat met een jonge Serviër. Samen met een Turkse vriend is hij naar het brassband festival in Guča geweest. "Hoe zit dat nu tussen jullie en de Kroaten?", vraag ik. "Wel, we hebben samen gefeest, gedronken en gedanst, en achteraf onder Serviërs werd er gezongen: we zullen hen doden." Op mijn vraag waarom antwoordt hij: "Anders vervelen we ons", waarop hij schaterlacht. Begrijpe wie begrijpen kan. Maar haat en nationalisme zijn geen exclusief Servische aangelegenheid. Na het WK voetbal in 2018, waar Kroatië de tweede plaats behaalde, wordt de ultranationalistische zanger Marko Perković alias Thompson, naar het gelijknamige machinegeweer, uitgenodigd op de bus die de voetbalploeg van de luchthaven naar het centrum van Zagreb brengt. Thompson brengt fijnzinnige teksten zoals "Dood een Serviër" en "Klaar voor het thuisland", het lijflied van de Ustasha, de Kroatische fascisten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook over het concentratiekamp van Jasenovać, waar de beestigheden van de Ustasha tegen voornamelijk Serviërs, Joden en zigeuners zo gruwelijk waren dat zelfs de Duitse nazi's er zich van distantieerden, zingt de Kroatische zanger schaamteloos.

In Novi Pazar, een stad in het zuiden van Servië maak ik kennis met Boško, die samen met zijn broer en diens zoon hier op familiebezoek is. Ze wonen in Hannover, Duitsland en noemen zich Bosniakken. Net zoals in Bosnië en elders in de regio hebben zich ook in Servië inwoners tot de islam bekeerd tijdens de Ottomaanse periode. Hij neemt me mee naar de warmwaterbronnen net buiten de stad. Novi Pazar is overwegend islamitisch, mannen en vrouwen lopen vaak apart op straat. Ook op de terrasjes en in de discotheek in het centrum merk je die strikte scheiding. Een slow zit er niet onmiddellijk in. En alcohol wordt er niet gedronken. Op straat dragen sommige vrouwen een hoofddoek, anderen dan weer niet. Ik zie er één vrouw die een nikab draagt. Na het voetbad nodigen Boško en zijn broer me uit om iets te drinken buiten het centrum in het orthodoxe gedeelte van de stad. Zelf drinken ze geen alcohol, maar ze hebben er geen probleem mee dat ik een biertje drink. Over politiek praten ligt steeds wat gevoelig, maar ze vertrouwen me toe dat ze niet van de NAVO houden. Ook zijn ze ervan overtuigd dat de aanslagen op de WTC-torens in New York door de Amerikanen zelf beraamd zijn en dat er bewijzen voor zijn. Boško vertelt ook dat criminaliteit in Novi Pazar en omgeving welig tiert. Gisteren werd zijn wagen in de stad gestolen. De grens tussen Servië en Kosovo is vrij poreus, het is een smokkelgebied waar weinig controle is. De barre economische situatie in de regio speelt hier natuurlijk ook een rol in.

Net als Novi Pazar ligt de Montenegrijnse stad Berane in Raška, een regio die zich uitstrekt over Servië, Kosovo en Montenegro. De meerderheid van de inwoners in Berane is orthodox, voornamelijk Serviërs en Montenegrijnen. Moslims, hoofdzakelijk Bosniakken, vertegenwoordigen ongeveer dertig procent van de bevolking. De brede verkeersvrije straat in het centrum, met langs beide zijden café's en winkels doet wat denken aan een corso en voelt eerder Italiaans dan Ottomaans aan. Ik word aangesproken door een jonge man die vraagt wat ik hier doe. "Toeristen zie je hier niet veel", zegt hij. Net als jongemannen in Dürres en Kükes in Albanië verklaart hij me dat men in Berane niet houdt van de mensen uit de bergen. "Ze zijn dom."

Janko doet aan vliegvissen in de rivier de Lim en is lid van de plaatselijke vissersvereniging. "Mijnheer Casterman uit België komt hier ook hengelen. We hopen de hengelsport ook internationaal te promoten". Tijdens een wandeling langs de Lim tref ik drie jongemannen, één van hen heeft een luchtkarabijn. "Om op vogeltjes te schieten. En laat de Albanezen maar komen, we wachten hen op." Deze kerels hebben het duidelijk niet zo voor hun buren. Op de brug over de rivier kruis ik een man met zijn twee zonen, alle drie met een hengel en ze dragen allen een t-shirt met de afbeelding van de Russische president Poetin met zonnebril. 

De toetreding tot de NAVO is altijd een heikel gegeven geweest in Montenegro. Ongeveer de helft van de bevolking was voorstander; de andere helft, voornamelijk Serviërs, was tegen. In oktober 2016 was er zelfs een poging tot staatsgreep en een moordpoging op de westers gezinde premier Djukanovic. Beide feiten werden toegeschreven aan pro-Russische krachten. Anderzijds werd er echter ook geïnsinueerd dat Djukanovic alles zelf in scène had gezet om stemmen te winnen. Op 5 juni 2017 werd Montenegro dan lid van de Westerse militaire alliantie, in navolging van Slovenië en Kroatië, allebei ook deelstaten van het voormalige Joegoslavië. Ook nu de toetreding een feit is, blijft een deel van de bevolking zich nog steeds verzetten tegen het lidmaatschap. En ook Rusland zelf is not amused. 

Buiten het centrum van de stad wonen Roma. Ik krijg een rondleiding in het Duits door Karina. De leefomstandigheden zijn penibel. Sommige huizen hebben geen sanitair en weinigen hebben werk of een uitkering. Ook hier horen deze mensen er niet bij.

Via Andrijevica, ook overwegend orthodox - vooral Serviërs en Montenegrijnen- beland ik in Plav. Het meer is 's morgens vroeg in nevel gehuld. Wanneer de eerste zonnestralen doorbreken en de mist optrekt, komt het landschap langzaam te voorschijn. Vanaf de tegenoverliggende oever vertrekt een klein bootje met vissers. Wanneer ze aanmeren aan de steiger waar ik zit, krijg ik een kleine snoek toegestopt om mee op de foto te pronken. Rond acht uur weerklinkt de oproep tot het gebed. Meer dan drie op vier inwoners in Plav is moslim, voornamelijk Bosniakken en Albanezen. In de overdekte marktplaats staat op een muur "slobodan Palestini" (vrij Palestina) en "Islam" geschreven. Een jonge kelner in een kebabzaak doet zijn beklag over de slechte economie. De blikjes coca cola in het restaurant hebben een Arabisch opschrift. Op mijn vraag welke taal ze spreekt antwoordt een oudere dame: "Albanees en Joegoslavisch". Ze heeft heimwee naar de tijd toen verschillende bevolkingsgroepen in Joegoslavië onder Tito met elkaar konden samenleven en nationalistische gevoelens onder de knoet gehouden werden.

Op een rots tussen Berane en Kragujevac in Servië staat "Terrorist Sandžak" geschreven. Sandžak is een regio in het zuidwesten van Servië en het noorden van Montenegro en komt ongeveer overeen met de streek Raška, dat door vele Serviërs beschouwd wordt als hun historische land. Een kleine meerderheid van de inwoners is moslim. Of het opschrift aangebracht is door mensen die niet van moslims houden is niet helemaal duidelijk, maar wel waarschijnlijk.

Onder licentie van Fiat werd in Kragujevać in Joegoslavië het automerk Zastava geproduceerd. Een groot deel van de fabriek is nu verlaten. Vandaag maakt Fiat er personenwagens in een nieuw complex. Het is één van de weinige plaatsen in de regio waar er geïnvesteerd wordt in de industrie.

Even buiten het centrum bezoek ik een museum en een gedenkteken ter nagedachtenis van burgerslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Bijna 3000 mannen - waaronder 144 scholieren - uit Kragujevać werden door Duitse troepen geëxecuteerd als vergelding voor de dood van 10 Duitse soldaten en 26 gewonden door een actie van de partizanen. Markant detail: de Belgische dichter Karel Jonckheere schreef in 1964 het gedicht "Kinderen met een krekelstem" voor de slachtoffers en werd daardoor ereburger van de stad. Ook de Eerste Wereldoorlog had desastreuze gevolgen voor Servië. Van alle Europese landen telde Servië het meeste doden in verhouding tot zijn bevolking. Tussen 750.000 en 1.250.000 inwoners lieten het leven, burgers en militairen samen (zo'n slordige 16 à 28 procent van de Servische bevolking).

s Avonds zitten de terrasjes in het centrum van Kragujevać vol. Het valt me op dat weinig mensen alcohol drinken, wel frisdrank, koffie en thee. Ook in de buurlanden is er geen zware drinkcultuur. En alhoewel er bij feestelijke aangelegenheden wel eens doorgedronken wordt, wordt er in het algemeen minder alcohol gedronken dan bij ons.

Na enkele weken rondreizen keer ik terug naar Belgrado. Het valt me op dat er relatief weinig getuigen zijn van haar rijke historische verleden. De stad, die op de scheidingslijn lag van het Ottomaanse Rijk enerzijds en het Habsburgse Rijk anderzijds, is meerdere malen door beide partijen onder de voet gelopen, bezet en verwoest. Ook tijdens WOI werd Belgrado ingenomen en deels vernietigd door Duitse en Oostenrijks-Hongaarse troepen. En ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ze zowel door de Luftwaffe als door geallieerde vliegtuigen gebombardeerd. De “witte stad” van weleer wordt nu vooral overheerst door grijs beton.

In 2014 gaat men in Belgrado van start met het Waterfront project. Om de economie te stimuleren en het stadsuitzicht op te waarderen, worden op de rechteroever van de Sava, met financiële hulp uit het Midden-Oosten, woongelegenheden en kantoorruimtes gebouwd. Sinds de start van het ambitieuze project is er protest. De demonstranten verwijten de regering een gebrek aan inspraak en transparantie. Ook zou er sprake zijn van corruptie en het witwassen van geld. Het project zal het uitzicht van dit stadsdeel ingrijpend veranderen. 

Sinds mijn eerste bezoek aan Belgrado in 2007 is ook het stadscentrum veranderd. In 2007 waren er reeds veel geldautomaten van één West-Europese financiële instelling die zowat het monopolie hierop leek te hebben. Het ministerie van defensie en het RTS-gebouw, de Servische radio en televisie, lagen nog steeds in puin na de NAVO-bombardementen tijdens de oorlog in Joegoslavië, in afwachting van een nieuw bouwwerk of renovatie. Acht jaar later, in 2015, liggen de gebouwen nog steeds in puin en zijn er nog meer geldautomaten van verschillende banken. Knez Mihailova, de belangrijkste winkelstraat, roept om nog meer consumptie. Ook de internationale luchthaven, Nikola Tesla, genoemd naar de uitvinder van de wisselstroomgenerator, is acht jaar na mijn eerste bezoek volledig gemoderniseerd. In 2007 stonden er amper enkele vliegtuigen op de tarmac, nu is het een schakel in een wereldwijd netwerk. 

 
 

GRIEKENLAND (2017)

Makedonia airport, de luchthaven van Thessaloniki, verwijst naar het koninkrijk uit de oudheid en de huidige Noord-Griekse provincie. In de 4de eeuw voor Christus veroveren de Macedonische koning Fillipos II en zijn zoon Alexander de Grote de Griekse stadsstaten die verdeeld en verzwakt zijn door jarenlange rivaliteit en oorlogen. Pas na deze verovering door de Macedonische koningen wordt het oude Griekenland een territoriale eenheid, met uitzondering van Sparta. De huidige grens tussen Griekenland en Noord-Macedonië loopt dwars door het oude Macedonië. Beide landen claimen de culturele en historische erfenis van Macedonië en ook de naam. Zowel in de Griekse havenstad Thessaloniki als in de Noord-Macedonische hoofdstad Skopje staat een imposant beeld van Alexander de Grote op een paard en in beide steden is er ook een museum van de Macedonische strijd. Er is dus nogal wat onenigheid over de identiteit van Macedonië en zijn inwoners.

Langs de E90, net buiten Thessaloniki in de richting van Turkije, staat een bord dat de weg aangeeft naar BG (Bulgarije), TR (Turkije) en YU (Joegoslavië). Alhoewel Joegoslavië meer dan twintig jaar geleden uiteenviel, wordt de naam Macedonië voor de voormalige Joegoslavische deelstaat in Griekenland niet erkend. Pas in 2018 wordt er een vergelijk gevonden tussen beide landen: Noord-Macedonië.

In de badplaats Sarti op het schiereiland Sithonia raak ik aan de praat met Kristo, de eigenaar van een bar. Zijn overgrootouders zijn afkomstig van Avsa, een Turks eiland in de Zee van Marmara. Het behoorde, net als het grootste deel van het Griekse vasteland en heel wat eilanden vanaf de val van Constantinopel in 1453 tot na de Eerste Wereldoorlog tot het Ottomaanse Rijk. Kristo vertelt dat aan de ene kant van Avsa was er het Turkse dorp, aan de andere kant het Griekse. “Vele hotels en bars in Sarti zijn in handen van Grieken wiens voorouders in Turkije woonden. De oorspronkelijke bewoners van Sithonia zijn herders uit het ruige binnenland. Misschien was de situatie in het Ottomaanse Rijk niet zo slecht zoals tegenwoordig wordt beweerd, maar dat kan je niet luidop zeggen in Griekenland”, aldus Kristo. In 1924 was een kwart van de inwoners van Constantinopel -het huidige Istanbul- Grieks-Orthodox.

Na eeuwen van Ottomaanse overheersing werd op 25 mei 1921 de Griekse onafhankelijkheid uitgeroepen. Reeds in 1919 landden Griekse troepen in de Turkse kuststad Izmir. Vele Moslims werden door de Griekse soldaten vermoord. In 1921 trokken de Griekse troepen verder het binnenland in, maar ze werden net voor Ankara tot staan gebracht. In de zomer van 1922 startte het Turkse tegenoffensief. De Grieken trokken zich terug tot in Izmir waar ze verslagen werden. Hiermee kwam een einde aan de "megalia idea" de grote droom om alle Grieken te verenigen in één land. Turkije en Griekenland besloten tot een bevolkingsuitwisseling. Dit was niets minder dan een gedwongen deportatie van bijna 400.000 Turkse moslims uit Griekenland en ongeveer 1 miljoen Orthodoxe Grieken uit Anatolië. De geschiedenis herhaalde zich, want ook in de nasleep van de Eerste Balkanoorlog in 1912 tussen enerzijds Servië, Bulgarije, Griekenland en Montenegro en anderzijds het Ottomaanse Rijk waren al vele moslims uit de Balkan verdreven. In 1955 was er dan weer een pogrom door Turkse moslims tegen orthodoxe Grieken in Istanbul. Orthodoxe kerken werden hierbij in brand gestoken en de Griekse wijk werd geplunderd. Na de Turkse invasie van Cyprus in 1974, een reactie op de militaire staatsgreep in Griekenland, werden nog eens tienduizenden Grieken uit Istanbul verdreven. Nu wonen er nog amper 3000.

Zowel van op Sithonia als van op het eiland Thassos kan je de berg Athos, de Heilige Berg zien. Hij staat op het gelijknamige schiereiland waar 2000 orthodoxe monniken in één van de twintig kloosters een ascetisch leven leiden. Je kan Athos enkel mits toestemming bezoeken en vrouwen mogen het niet betreden. In tegenstelling tot de Rooms-katholieke kerk wordt de orthodoxe kerk niet geleid door een centraal gezag, ze kent dus niet zo iets als de paus. De orthodoxe kerken zijn meestal nationaal georganiseerd en worden elk geleid door een eigen patriarch. Het oecumenisch patriarchaat van Constantinopel is de ereprimaat van de hele orthodoxe kerk en is de overkoepelende voorzitter, maar heeft geen werkelijk gezag. Het patriarchaat van Constantinopel verleent in 2018 zelfstandigheid aan de Orthodoxe kerk in Oekraïne die al meer dan duizend jaar deel uitmaakt van de Russische orthodoxe kerk. Vooral na de annexatie van het Oekraïense schiereiland Krim door Rusland en de steun die Rusland verleent aan de pro-Russische rebellen in Oost-Oekraïne, werd de vraag van de orthodoxe kerk in Oekraïne om zich los te maken van de kerk in Rusland steeds nadrukkelijker. Hierop heeft de Russisch-orthodoxe kerk de banden met het patriarchaat van Constantinopel verbroken. Wat de precieze gevolgen zijn voor de orthodoxe kerken in Zuidoost-Europa is wat koffiedik kijken, maar het is best mogelijk dat er meer verdeeldheid komt tussen pro-westerse en Russisch-gezinde geestelijken. De orthodoxe kerk in Macedonië - die door een dispuut met de Servische kerk niet wordt erkend - vraagt in 2017 of het patriarchaat in Bulgarije zich over haar wil ontfermen. Een vraag die niet in dovemansoren valt in Bulgarije. Dit zou ook de Montenegrijnse kerk, die ook onder de Servische valt, op ideeën kunnen brengen.

Ik kijk uit over de Egeïsche Zee en denk terug aan de reizen die ik de afgelopen jaren door Zuid-Oost Europa gemaakt heb. Ik stel me de vraag of Kosovo, Noord-Macedonië en Bosnië-Herzegovina op termijn wel levensvatbaar zijn. Spanningen tussen bevolkingsgroepen, segregatie en hoge werkloosheid bevorderen het samenleven niet echt. Het onverwerkte oorlogsverleden is nog steeds aanwezig in Bosnië-Herzegovina, van echte verzoening kan je niet spreken. Politici met dubieuze banden die spanningen in stand houden om aan de macht te blijven en corruptie zijn een groot probleem in de regio. De taxichauffeur die me in 2007 in Belgrado van de luchthaven naar mijn hotel brengt, heeft geen hoge dunk van de Servische politici. "In het parlement schelden ze elkaar verrot en in het weekend komen ze samen zuipen in de discotheek."

De regio is een industrieel braakland, er wordt amper geïnvesteerd. De financiële crisis heeft ook hier toegeslagen. Veel jong talent gaat op zoek naar een toekomst in het Westen. Mijn buren in Brussel zijn Albanees, ze zien geen toekomst in hun thuisland en sturen regelmatig geld op naar hun familie. Wat verder in mijn buurt hebben twee jonge Roemeense families samen een huis gekocht en gerenoveerd, ook zij helpen hun familie in hun thuisland. 

Wat de toekomst brengt voor de regio en zijn bewoners kan ik niet voorspellen, maar zeker is dat ik terugreis.